De Sloughi

Algemeen voorkomen

Middelgrote, gracieuze en kortharige windhond, die gebouwd is voor de snelle jacht op wendbaar wild, zoals hazen, gazellen en jakhalzen. Hij heeft een groot uithoudingsvermogen en een sterk jachtinstinct. Zijn trotse houding is een weerspiegeling van het introverte, onafhankelijke karakter van de nomadische Berberstammen uit de woestijngebieden van Noord-Afrika. De Sloughi heeft veel adel en een weemoedige uitdrukking in zijn donkerglanzende ogen. Hij heeft een kenmerkend, droog besneden hoofd en goed aanliggende hangoren. De Sloughi moet een zeer droge, goed bespierde conditie hebben met een goed aanliggende, dunne, fijne huid.

Schofthoogte

reuen 66 – 72 cm, ideale lengte in verhouding tot de hoogte 70 cm; teven 61 - 68 cm. De lengte van het lichaam is iets korter dan de hoogte.

Gewicht

20 – 28 kg

Vacht

Is zeer kort, dicht en fijn. De kleur kan variëren van een lichte tot een rode zandkleur met of zonder zwart masker. Er kan een zwarte mantel aanwezig zijn of een zwart dek op de rug. Ook zwart gestroomd wordt als kleur aanvaard.

Gebruik

Zichtjager. Hij is attent op alles wat beweegt en direct in actie om te jagen zonder zich aan enige discipline te storen.

Gezondheid

Er zijn geen rasspecifieke gezondheidsproblemen bekend.

Aard

Onafhankelijk en eigenwijs. Hij is zeer beschermend voor het gezin waartoe hij behoort en staat afwijzend tegenover vreemden. Met liefde, geduld en inzicht in zijn oosterse karakter kan de Sloughi een plezierig gedragspatroon worden aangeleerd, maar hij kan niet worden afgericht. In een stabiel gezin is hij een rustige en evenwichtige hond.

Bijzonderheden

Om de vacht schoon en vrij van oude haren te houden is een borstelbeurt één maal per week voldoende.

Landen van herkomst

Tunesië, Libië en Marokko; kortom het noordelijke gedeelte van de Sahara in Noord Afrika. Ze zijn daar heden ten dage nog steeds de gewaardeerde jahcthonden van de bedoeïnen, de vrije zonen van de Sahara. Alom wordt de jachtpassie van de Sloughi geprezen; een goede jager zorgde voor het vlees van de hele familie. Hij was vele kamelen waard en vele vrouwen (sorry dames!).

Geschiedenis

Europese reizigers die in het begin van de 19e eeuw in toenemende mate de tot dan toe verborgen arabische wereld ontdekten, brachten de eeste berichten over de Sloughi, de Noord-Afrikaanse windhond, mee. De meest uitvoerige en treffende beschrijving dateert uit het midden van de vorige eeuw en is van de Franse generaal Daumas in zijn boeken over de Sahara. Met een sterk inlevingsvermogen in de afrikaans-arabische wereld beschrijft Daumas de Sloughi als de edele jachtmetgezel van de bedoeïnen, die met alle egards behandeld wordt, die als pup zonodig aan een vrouwenborst gevoed wordt, die in de tent naast zijn meester slaapt, die door het dek tegen de kou beschermd wordt en halsband en talisman als sieraad draagt. Hij krijgt het beste te eten, wordt gastvrij opgenomen als hij met zijn meester op bezoek is, is onbetaalbaar daar hij door de jacht de familie van voedsel voorziet, hij wordt aan het eind van zijn leven beweend en betreurd. Zijn karakter wordt als kloek en edel beschreven, zijn manieren als voornaam en trots.

Deze hoge waardering voor de edele windhond in de Oriënt is al oeroud, zowel bij koningen en vorsten als bij de arme bedoeïnen. Sinds mensenheugenis is de windhond onontbeerlijk. De traditie van de jacht met de windhonden is reeds vele duizenden jaren oud. Men vindt de Sloughi zelfs terug in de tijd van de farao's; al op reliëfs van Egyptische monumenten vanaf 1500 voor Christus staat de jacht met de kortharige windhond met hangende oren afgebeeld. Deze windhond is met de arabische veroveraars mee naar Noord-Afrika gekomen.

De Sloughi was, naast het paard en de kameel, het meest waardevolle bezit van de bedoeïnen. Met hem samen ging hij op jacht, de hond vóór hem op het zadel en als een kudde gazellen in zicht kwam, sprong deze van het galopperende paard om één van de snelle dieren voor zijn meester neer te leggen. De voortgaande beschaving en de jachtwetten hebben de levensomstandigheden van de arabische windhond in het huidige Noord-Afrika sterk begrensd. De tijd van de grote sjeiks en hun Sloughi-roedels is daar verleden tijd. Maar nog steeds is het een uitgestrekt land en is de passie voor de Sloughi diep geworteld. Op het 'platte'land, ver van moderne verkeerswegen, wordt de Sloughi-traditie voortgezet. Wil men als Europeaan in Noord-Afrika èchte Sloughi's zoeken, dan zijn een goede voorbereiding, veel kennis en de juiste aanbevelingen noodzakelijk, anders is een grote teleurstelling het resultaat.

Geschiedenis in Nederland

Nederland heeft een rijke Sloughi-geschiedenis. Het was rond de eeuwwisseling dat de kunstschilder August Le Gras uit Laren (N-H) van één van zijn vele reizen naar Noord-Afrika de Sloughi meebracht naar ons land. Het ras heeft de eerste tien jaren van deze eeuw, met Le Gras als gangmaker, een grote bloei gekend. Foto's, geschriften en schilderingen uit die tijd zijn nog in ons bezit. Daaruit kunnen we concluderen dat het bestand van nú de toets der vergelijking goed kan doorstaan, wat wel wat zegt over de prestaties van de fokkers, het ras goed vast te houden, zonder het te 'verbeteren'.

Na de oorlog waren er helaas geen raszuivere Sloughi's meer in Nederland. Pas rond 1970 kwamen er weer enkele raszuivere en echte (mede gezien de foto's uit de beginjaren) exemplaren naar ons land. Met deze importen werd zeer zorgvuldig en met mate gefokt, zodat er op dit moment een hoge kwaliteit in dit ras is, getuige de resultaten op tentoonstellingen en windhondenrennen.

Karakter

Sloughi's kenmerken zich door hun gezonde constitutie. Ondanks hun fijn en edel gebouwd uiterlijk zijn ze sterk, taai en robuust. Ze wennen snel aan het heersende klimaat. Ze zijn levenslustig door consequente selectie op vitaliteit, vermogen tot overleven en instinct. Van de Sloughi's in Noord-Afrika verwacht men behendigheid, reactiesnelheid, zelfstandigheid en uithoudingsvermogen. Ze zijn moedig en zelfbewust, voor de reuen. Deze hebben een strakkere leiding nodig dan teven; ze laten niet met zich spotten, zeker niet als er zich een situatie voordoet waarbij het bezit of de veiligheid van hun eigenaar of zichzelf in het geding is. Tegenover kinderen tonen zij zich in de regel geduldig en oppassend. Tegenover vreemden zijn ze veelal gereserveerd. De Sloughi's leven sterk verbonden met de mensen samen en zijn hun eigenaar onverbiddelijk trouw. Tegenover hem zijn ze heel zacht en reageren ze feilloos op iedere intonatie van zijn stem. Harde woorden of schelden krenkt ze. Nooit of te nimmer mogen ze in een kennel gehouden worden. Ze zijn graag deel van de familie en het zijn ideale honden in huis. Geheel rustig kunnen ze (als volwassen honden) urenlang op een gemakkelijke zachte plaats, bij voorkeur een bank, liggen. Als ze een keer blaffen, heeft dat een heel duidelijke reden.

Baas/Sloughi verhouding

Deze zal er een moeten zijn op basis van wederzijds respect en vertrouwen, want slaafsheid is de Sloughi volkomen vreemd. Deze aristocratische hond zal echter alles voor de baas, die HIJ heeft uitgekozen, willen doen, als deze hem in zijn waarde laat. Eén maal per dag met de Sloughi zich, 't liefst in alle vrijheid, uit kunnen leven. Naast de gewone wandelingen moet hij zich los van iedere band of lijn kunnen bewegen, rennen en spelen. Het uithoudingsvermogen van dit ras is niet te evenaren. In huis een rustige hond, toont hij buiten zijn ware atletische aard. Zoals bij elke windhond moet de toekomstige Sloughi-eigenaar zich vooraf goed realiseren dat de hond deze vrijheid, dit loslopen nodig heeft. Hij moet zich bewust zijn van het individualistische karakter van de Sloughi. Of mend e hond ook als volwassen dier zonder lijn vrij kan laten lopen, zal iedere eigenaar zelf moeten proberen. Vroeg of laat zal de windhond zijn ware aard ontdekken, wat betekent dat hij een 'prooi-object' bejaagt en uit het gezichtsveld van zijn eigenaar verdwijnt. Omdat hij in korte tijd grote afstanden kan afleggen, moet men de gevaren niet onderschatten, die hem op de in de omgeving liggende autowegen of jachttereinen bedreigen. Hoewel bij vele Sloughi's bereikt kan worden dat ze op 'bevel' (na kortere of langere tijd) terugkomen, kan men ze altijd, indien men onbezorgd wil zijn, op een omheind terrein hun beweging gunnen. Lange wandelingen aan de lijn of naast de fiets worden door de geboden afwisseling ook zeer gewaardeerd. Een ideale mogelijkheid is de deelname aan en training voor windhondenrenwedstrijden op een van de vele banen in ons land. Daar kan de hond, naast de mogelijkheid om werkelijk te kunnen rennen, ook zijn individuele 'jachtervaring' zonder gevaar opdoen. Het omt voor een groot deel op de wijze van houden van de Sloughi en de inprentings-ervaringen uit zijn jeugd aan, hoe hij zich ontwikkelt. Vooral  in zijn vroege jeugd heeft de hond intensief menselijk contact nodig, om alle mogelijkheden die in hem aanwezig zijn te ontwikkelen. Zaosl bij iedere windhond is ook bij de Sloughi de commando-toon en africhting niet op zijn plaats. Een met geweld afgedwongen gehoorzaamheid zijn zijn trots en daarmee zijn karakter breken. Wie echter het resultaat van zijn opvoedings-oefeningen, die liefdevol en met engelen-geduld geteraind moeten worden, kalm tegemoet ziet, zal hoogstwaarschijnlijk aangenaam verrast worden. Voordat men een Sloughi aanschaft, zou men eigenlijk tentoonstellingen en renbanen moeten bezoeken, om zich over de veelzijdigheid van de individuen van dit ras te oriënteren.

Verzorging

Sloughi's zijn van nature schoon en onderhouden hun korte vacht op een katachtige manier. Tijdens de rui-periode kan men de dode haren eenvoudig met een noppen-handschoen, die in elke dierenspeciaalzaak te verkrijgen is, verwijderen. Aan de voeding heeft de Sloughi net zoveel nodig als iedere andere hond van gelijke grootte.

Uiterlijk

De Sloughi toont zich als een volbloed rashond. Een hoogbenige vierkante lichaamsvorm, een diepe borst, uitstekende heupbeenderen, een bijna recht rugbelijning. Duidelijk zichtbaar onder de fijne huid zijn de droge, lange spieren, het skelet en wanneer de hond in de juiste conditie is, tekenen pezen en aderen zich duidelijk af. Zijn uitdrukking is er een van de melancholische ernst. De blijk uit de zwart omrande ogen is doordringend en vasthoudend. Er zijn drie vachtkleuren erkend: zandkleur (van heel licht tot rood-bruin), zwart met lichte of gestroomde aftekeningen en gestroomd. De schofthoogte voor de teven is 65 cm en voor de reuen ongeveer 70 cm.

De voornaamste taak van de Europese fokkers is, de oosterse erfenis van de Sloughi te behouden en de dieren alleen in handen van die mensen af te geven, die hun persoonlijkheid weten te waarderen en ze dienovereenkomstig te houden en ván ze te houden. Dit cultuurras dient behouden te blijven. Het is zeker geen hond voor iedereen, wel voor eigenaren die er dagelijks (veel) tijd voor willen vrijmaken.




FCI-Standard N° 188 /27.04.1998/GB

UTILIZATION : Sighthound.

CLASSIFICATION F.C.I. :
Group 10 Sighthounds.
Section 3 Short-haired Sighthounds.
Without working trial, racing licence.

BRIEF HISTORICAL SUMMARY :

The Sloughi has existed for many centuries in North Africa. Nowadays most Sloughis are to be found in Morocco which is responsible for the standard. The Sloughi exists only in a single short-haired variety.

GENERAL APPEARANCE :

By demeanour, by delicacy of tissue and by muscular leanness, his general appearance is that of a very racy and elegant dog.

IMPORTANT PROPORTIONS :

For a male with an ideal size of 27, 5 inches (70 cm), the length of the body from point of shoulders to point of buttock should be 26-27 inches (67-68 cm). For a female with an ideal size of 26 inches (65 cm), the length of the body from point of shoulders to point of buttock should be 24-25 inches (62-63 cm).

The ratio between length of body (from point of shoulder to point of buttock) and height at withers should be 0,96 (9,6 : 10).
The ratio between depth of chest and height at withers should be 0,4 (4 : 10).
The ratio between length of foreface and total length of head should be 0,5 (1 : 2)

BEHAVIOUR / TEMPERAMENT :

Although noble and haughty, he is very attached to his master and defends him in case of need. With an instinct of hunter, capable of sustained effort, he also appreciates the home conforts.

HEAD :

Seen from the side, the head is longish, refined, delicate but rather strong. Seen from above, it has the shape of a very long wedge, the skull being the widest part, tapering to the tip of the nose.

CRANIAL REGION :

Skull :
Rather broad, seen from aside flat; from one ear to the other the skull measures 4-6 inches (12 to 14 cm). The skull is distinctly rounded at the back and curving harmoniously on the sides. The superciliary ridges are scarcely projecting, the frontal groove hardly marked and the occipital crest and protuberance barely visible.

Stop :
Hardly pronounced.

FACIAL REGION :

Nose :
Black. Strong enough to avoid being pinched. Nostrils well opened. The nose leather not being held up by a skeletal structure is very slightly inclined.

Muzzle :

It has the shape of a, without exaggeration, elongated wedge and is perceptibly as long as the skull. The bridge of the nose is straight from its root.

Lips :

Thin and supple, just covering the lower jaw; the corner of the mouth must be as little visible as possible.

Jaws/Teeth :

Teeth normal, jaws strong and regular. Scissor bite.

Eyes :

Large, dark, well-set in their sockets, sometimes just covered by a slight obliquity of the eyelids. The expression is gentle, a little sad, the look like nostalgic. With a light coat, the eye can be amber-coloured. The eye rims are pigmented.

Ears :

Set high slightly above the eye line, drooping, close to the head, not too large, triangular and slightly rounded at the tips.

NECK :

Long, well set off from the shoulders and with the topline (crest) slightly arched. The length is perceptibly equal to the length of the head. The skin is fine, tight, without any dewlap; the hair is very smooth.

BODY :

Topline :

Gently and harmoniously curved with prominent haunch bones equal in height or slightly higher than the withers.
Withers :

Well projecting.
Back :

Short, almost horizontal.
Loin :

Short, lean, wide and slightly arched.
Croup :

Bony, wide and oblique, but not falling strongly away.
Chest :

Not too wide; in depth it hardly reaches the level of the elbow. Well developed in length. The ribs are flat.
Underline and Belly :

Sternum long and raised, belly and flanks well tucked up. The underline is evenly curved, neither abruptly cut up nor whippety.

TAIL :

Thin, lean, set-on in line with the croup and carried below the line of the back. It should be, at least, long enough to reach the point of hocks. At rest, the tip is forming an accentuated curve.

LIMBS

FOREQUARTERS :

Generally:

Forelegs vertical and parallel.
Shoulder :

Long and oblique.
Upper arm :

Strong.
Forearm :

Bony and muscular.
Pastern joint and pastern :

Supple and strong.

HINDQUARTERS :

Generally :

Viewed from behind, hindlegs vertical and parallel; muscles flat, tendons well chiselled.
Upper thigh :

Flat and muscular.
Second thigh :

Long and well muscled.
Hock :

Strong, well bent.
Rear pastern :

Strong, without dewclaws.

FEET :

Lean, in the shape of an elongated oval. In many lightly built Sloughis the foot assumes the shape of a harefoot. The two middle toes are distinctly longer than the others. The nails are black or coloured.

GAIT / MOVEMENT :

Walk, trot, gallop. Gait supple, smooth and with long strides, covering plenty of ground.

SKIN :

Very fine, close fitting to the body, without folds or dewlap.

COAT

HAIR :

Very short, dense, fine.
COLOUR :

The colour reaches from light sand through all possible different shades to red sand (fawn), with or without black mask, with or without black mantle, with or without black brindling, with or without black overlay.

SIZE :

Height at the withers : for males 26-29 inches (66-72 cm), for females 24-27 inches (61-68 cm).

FAULTS :

Any departure from the foregoing points should be considered a fault and the seriousness with which the fault should be regarded should be in exact proportion to its degree.
· Bad ratio between length of body and height at withers.
· Head and body slightly too heavy.
· Stop too much or insufficiently pronounced.
· Too light coloured eyes.
· Top line not horizontal.
· Croup narrow, too or insufficiently oblique.
· Belly not enough tucked up.
· Rounded ribs.
· Chest not long enough, seen from the side cut up or very arched.
· Tail too short, with too much hair, badly carried.
· Muscles round and protruding.
· Hair hard and coarse.
· Small white mark on the chest.

ELIMINATING FAULTS :

Aggresive or overly shy.
Body clearly longer than high, haunch bones lower than withers.
Depigmented areas on the mucous membranes.
Over-or undershot mouth.
Ears erect, or raised with tips drooping, too long, folding backwards (rose ear).
Hair semi-long.
Fringes on legs or tail.
White stockings, larger white markings.
Colour not in accordance with the standard.

Any dog clearly showing physical or behavioural abnormalities shall be disqualified

N.B. : Male animals should have two apparently normal testicles fully descended into the scrotum.