Bloedonderzoek

Deze pagina gaat alleen over de uitslagen na bloedanalyse.
In onderstaande tabellen leest u de normaalwaarden voor een hond.
Deze liggen niet exact vast, d.w.z. het kan per onderzoeksapparaat iets verschillend zijn.
Bovendien zijn niet alle mogelijke conclusies weergegeven.

Bij een aantal onderzoeken worden de waarden als "U" opgegeven. Hierbij staat U voor unit = eenheid, een niet nader genoemde "eenheid".



Waarden en Interpretaties van:

  • Klinisch Chemisch onderzoek
  • Haematologie
  • Hormonen
  • elektrolyten en bloedgaswaarden


  • Kreatinine
    Ureum
    Fosfor
    Calcium
    AF (ALP of AP)
    ALT (ALAT of GTP)
    AST (ASAT, GOT)
    Galzuren
    GGT
    Glucose
    Fructosamine
    Kalium
    Natrium
    Ammoniak
    TP
    Albumine
    ALKP
    Amylase
    Cholesterol
    Globuline



    KREATININE

    Dit is een maat voor de nierfunctie.
    Uitleg
    Kreatinine is een afbraakproduct van kreatine, dat in spierweefsel voorkomt. Onder normale omstandigheden is het gehalte aan kreatinine in het bloed continu redelijk constant op een bepaald niveau, omdat het constant via de nieren wordt uitgescheiden. De hoeveelheid kreatinine in het bloed is een maat voor het uitscheidingsvermogen van de nieren. Helaas zien we bij een nierprobleem pas een duidelijke stijging van het kreatinine gehalte in het bloed als al 60% van de nierfunctie verloren is gegaan. Bij sterk gespierde honden en snelle vermagering zien we hoge kreatinine waarden; bij magere honden met weinig spieren een laag gehalte aan kreatinine.

    Normaalwaarden
    55 + (1.2 x het lichaamsgewicht) µmol/l

    Lage waarden
    Dieren met weinig spieren

    Hoge waarden
    Verminderde nierfunctie door acuut of chronisch nierlijden
    Uitscheiding via de nieren minder door uitdroging of shock
    Plasma is rood door kapotte rode bloedcellen
    Getrainde dieren met veel spiermassa
    Suikerziekte (en slecht eten!)
    Behandeling met een antibioticum uit de groep cephalosporinen

    terug


    UREUM

    Ureum is een maat voor de nierfunctie.

    Uitleg
    Ureum wordt in de lever gevormd uit ammoniak, dat voor het grootste deel afkomstig is uit de afbraak van eiwitten. Het wordt voor het grootste deel uitgescheiden via de nieren. De bepaling van ureum zegt dus iets over de ureumproductie in de lever en over de uitscheidingscapaciteit van de nieren. Om invloed van voedseleiwitten uit te sluiten, is het beter om de patiënt 12 uur te laten vasten voor bloedafname.

    Normaalwaarden
    lager dan 11 mmol/l

    Lage waarden
    Verminderde leverfunctie
    Minder eiwitopname via het voedsel
    Verhoogde urineproductie

    Hoge waarden
    Verminderde nierfunctie door acuut of chronisch nierlijden
    Verhoogde afbraak van eiwitten: hoge eiwitopname via de voeding, koorts met verval van weefsel en dus eiwitafbraak, verhoogde stofwisseling bij bijvoorbeeld een te snel werkende schildklier of gebruik van prednison.
    Bloeding in het maagdarmkanaal
    Verminderde nierdoorbloeding: uitdroging, bloedverlies, shock, lage bloeddruk door verminderde hartfunctie.

    terug


    FOSFOR

    Fosfor is een maat voor de nierfunctie.

    Uitleg

    Fosfor speelt o.a. een rol bij de opbouw van het skelet en de energiehuishouding. Het wordt uitgescheiden via de nieren en is daarmee ook een maat voor de nierfunctie.

    Normaalwaarden
    0.58 - 1.68 mmol/l

    Lage waarden
    Anorexie
    Tumoren
    Te actieve bijschildklier

    Hoge waarden
    Ernstig verminderde nierfunctie door acuut of chronisch nierlijden
    Honden jonger dan 1 jaar
    Plasma is rood door kapotte rode bloedcellen
    Bottumoren
    Hyperthyreoidie
    Blaasruptuur

    terug


    CALCIUM

    Calcium kan een aanwijzing zijn, naast andere onderzoeksresultaten, voor ernstige ziektes.

    Uitleg
    Calcium speelt o.a. een rol bij de opbouw van het skelet en een groot aantal andere functies in het lichaam. De calcium bepaling is zeer temperatuurgevoelig. Omdat een verhoogd calciumgehalte vaak een aanwijzing is voor ernstige aandoeningen, moeten we minimaal 3 keer verspreid over enige tijd het gehalte bepalen om zekerheid te verkrijgen over de betrouwbaarheid van het resultaat.

    Normaalwaarden
    2.57 - 2.98 mmol/l

    Lage waarden
    Eiwitten in het bloed verlaagd (o.a. bij Protein Loosing Enteropathie)
    Eclampsie (onrust, krampen bij de zogende teef = puerperale tetanie)
    Antivriesvergiftiging
    Alvleesklierontsteking
    Toediening van prednison
    Chronisch nierfalen

    Hoge waarden
    Eiwitten in het bloed verhoogd
    Kwaadaardige processen: maligne lymfoom, anaalzakkliercarcinoom
    Ziekte van Addison
    Te actieve bijschildklier

    terug


    AF (ALP of AP)

    AF is o.a. een maat voor leverproblemen en botafwijkingen

    Uitleg
    AF is een enzym, dat door verschillende organen wordt geproduceerd. We meten de AF die door levercellen en beencellen wordt geproduceerd. Een verhoging van AF zegt alleen iets, als die verhoging minimaal 2 keer de maximale normaalwaarde is en moet altijd in samenhang met andere metingen beoordeeld worden; bij vermoeden van leverlijden altijd de galzuren meten.

    Normaalwaarden
    lager dan 147 U/l

    Lage waarden
    Geen betekenis

    Hoge waarden
    Leveraandoeningen: gestoorde galafvoer, acute en chronische leverontstekingen
    Jonge dieren (dat is normaal)
    Toediening van prednison
    Ziekte van Cushing
    Toediening van bepaalde narcose middelen (barbituraten)
    Ingrijpende of uitgebreide botaandoeningen.

    terug


    ALT (ALAT of GTP)

    ALT is een maat voor levercelbeschadiging

    Uitleg
    ALT komt vrij in het bloed bij beschadiging van levercellen. Dat kan een geringe beschadiging zijn die snel herstelt, maar ook bij zeer ernstig levercelverval. Een verhoging van ALT zegt alleen iets, als die verhoging minimaal 2 keer de maximale normaalwaarde is en moet altijd in samenhang met andere metingen beoordeeld worden; bij vermoeden van leverlijden altijd de galzuren meten. Het is een waardevolle bepaling bij de hond.

    Normaalwaarden
    lager dan 120 U/l

    Lage waarden
    Geen betekenis

    Hoge waarden
    Acute en chronische (actieve) leveronsteking
    Koorts, geringe belasting met giftige stoffen of medicijnen, darmontsteking: geringe verhoging.
    Ernstige vergiftiging
    Leverbeschadiging door ongeval
    Levertumoren (bij uitzaaiingen vaak niet verhoogd!!)
    Galwegontsteking
    Shock

    terug


    AST (ASAT, GOT)

    AST is een maat voor ernstige celbeschadiging

    Uitleg
    AST komt vrij als er sprake is van een ernstige celbeschadiging in o.a. lever, hart, skelet en spieren.

    Normaalwaarden
    lager dan 63 U/l

    Lage waarden
    Geen betekenis.

    Hoge waarden
    Plasma is rood door kapotte rode bloedcellen
    Ernstige leveraandoeningen
    Ernstige spieraandoeningen: ontsteking, trauma, langdurige krampen, reumatoïde spieraandoeningen
    Hartspieraandoeningen.

    terug


    Bilirubine

    Bilirubine is een maat voor de afbraak van rode bloedcellen en leverproblemen.

    Uitleg
    Bilirubine is vooral een afbraakproduct van bloedcellen, die uiteindelijk via de lever en de darm als gal wordt uitgescheiden. Vaak zien we al een verhoogd bilirubine gehalte aan de buitenkant door geelzucht (geelverkleuring van de huid en slijmvliezen). Bilirubine zegt niets over de aard van een leverprobleem.

    Normaalwaarden
    lager dan 8 µmol/l

    Lage waarden
    Geen betekenis

    Hoge waarden
    Verhoogde afbraak van rode bloedcellen
    Leverproblemen
    Obstructie galwegen

    terug


    Galzuren

    Galzuren zijn een betrouwbare maat voor de leverfunctie. Het moet wel altijd in een nuchter dier worden onderzocht.

    Uitleg
    Galzuren worden gevormd in de lever vanuit cholesterol. Ze worden ingezet bij de uitscheiding van afvalstoffen via de gal naar de darm.

    Normaalwaarden
    lager dan 8 µmol/l

    Lage waarden
    Geen betekenis

    Hoge waarden
    Verminderde galstroom door leveraandoeningen
    Lekkage van galzuren naar het bloed door leveraandoeningen
    Verminderde galafvoer door blokkade van de galwegen
    Portosystemische shunt

    terug


    GGT

    GGT is een betrouwbare maat voor een gestoorde galafvoer ten gevolge van een chronisch leverprobleem.

    Uitleg
    GGT komt in het bloed bij een sterk gestoorde galafvoer door bijvoorbeeld tumoren of levercirrhose (vervanging van functionele levercellen door niet functioneel bindweefsel)

    Normaalwaarden
    lager dan 10 U/l

    Lage waarden
    Geen betekenis

    Hoge waarden
    Gestoorde leverfunctie
    Afsluiting van de galwegen
    Medicijnen: corticosteroiden, fenobarbital

    terug


    glucose

    Glucose (=suiker) bepaling is vooral van belang bij suikerziekte (diabetes mellitus)

    Uitleg
    Teveel glucose in het bloed wordt o.a. veroorzaakt doordat het hormoon insuline niet meer in staat is om de suikerverbranding voldoende te laten plaats vinden. Bij het vinden van te veel glucose in de urine moet altijd de glucose spiegel in het bloed gemeten worden. Het kan namelijk ook zijn, dat er glucose in de urine terecht komt door een verlies van suiker via de nieren. In dat geval is de bloedsuikerspiegel te laag. Bij suikerziekte komt glucose in de urine terecht omdat er te veel in het bloed zit. Kortom: nooit insuline spuiten op basis van alleen een urine onderzoek; het zou een dodelijke injectie kunnen betekenen.

    Normaalwaarden
    2.2 - 8.2 mmol/l

    Lage waarde
    Te veel insuline gespoten bij een suikerziekte patient
    Tumor van de alvleesklier
    Ziekte van Addison
    Ondervoeding
    Leverziekte

    Hoge waarden
    Na een maaltijd (gering verhoogd)
    Suikerziekte
    Voorstadium suikerziekte, direct in aansluiting op de loopsheid
    Ziekte van Cushing
    Toediening van prednison

    terug


    Fructosamine

    Onderscheid maken tussen suikerziekte en andere oorzaken van een hoge suikerspiegel in het bloed.

    Uitleg
    Fructosamine is een weergave van de glucosespiegel in een periode van 1 - 3 weken voorafgaand aan de meting. Het wordt niet beïnvloed door tijdelijke kleine schommelingen in de bloedsuikerspiegel. Dat betekent, dat als het gehalte fructosamine in het bloed normaal is en de bloedsuikerspiegel iets te hoog, we hier te maken met een tijdelijke schommeling. Bij een suikerziekte patiënt die behandeld wordt met insuline, weten we dan, dat de patiënt ondanks de licht verhoogde suikerspiegel toch goed gereguleerd is.

    Normaalwaarden
    258 - 344 µmol/l

    Lage waarden
    Tumor van de alvleesklier: insulinoom.

    Hoge waarden
    Suikerziekte
    Geel plasma door te veel gal in het afgenomen bloedmonster
    Rood plasma door te veel kapotte rode bloedcellen

    terug


    KALIUM

    Inzicht krijgen in de zouthuishouding.

    Uitleg
    Natrium en kalium (en chloor) spelen een belangrijke rol in alle lichaamscellen bij het transport van binnen naar buiten de cel en andersom. Natrium en kalium bepaling is vooral een maat voor de diagnose Zieke van Addison. Daarnaast is deze meting ook van belang voor een inzicht in de zouthuishouding met het oog op het toedienen van infusen.

    Normaalwaarden
    3.6 - 5.0 mmol/l

    Lage waarden
    Braken en/of diarree
    Anorexie
    Nierfalen
    Ziekte van Cushing
    Toediening van prednison

    Hoge waarden
    Ziekte van Addison
    Blaasruptuur/obstructie
    Medicijnen (furosemide)

    terug


    Natrium

    Inzicht krijgen in de zouthuishouding.

    Uitleg
    Natrium en kalium (en chloor) spelen een belangrijke rol in alle lichaamscellen bij het transport van binnen naar buiten de cel en andersom. Natrium en kalium bepaling is vooral een maat voor de diagnose Zieke van Addison. Daarnaast is deze meting ook van belang voor een inzicht in de zouthuishouding, o.a. met het oog op het toedienen van infusen.

    Normaalwaarden
    141 - 149 mmol/l

    Lage waarden
    Braken en/of diarree met ernstige uitdroging
    Eindstadium chronisch nierfalen
    Ziekte van Addison
    Suikerziekte

    Hoge waarden
    Uitdroging door ziekten of niet drinken
    Braken en diarree
    Suikerziekte
    Hyperaldosteronisme

    terug


    Ammoniak

    Diagnose portosystemische shunt.

    Uitleg
    Ammoniak is een afbraakproduct van eiwitten. Normaal wordt deze in de lever omgezet in ureum en uitgescheiden via de nieren. Bij een portosystemische shunt is er rechtstreeks verbinding tussen het bloedvat tussen de darm en de lever, buiten de lever om naar het lichaam. Daardoor vindt er stapeling van ammoniak in het bloed plaats.

    Normaalwaarden
    lager dan 45 mmol/l

    Lage waarden
    Geen betekenis

    Hoge waarden
    Portosystemische shunt
    Rood plasma door kapotte rode bloedcellen
    Niet direct onderzocht monster
    Monster onderzocht door een persoon die rookt

    terug


    TP

    Totaal eiwit

    Normaalwaarden
    52 - 82 g/l

    Lage waarden
    Eiwitverlies (zie albumine) of ernstige ondervoeding

    Hoge waarden
    Chronische ontstekingen of uitdrogingen

    terug


    Albumine

    Normaalwaarden
    28 - 36 g/l

    Lage waarden
    Eiwitverlies door nier- of darmproblemen en bij levercirrose

    Hoge waarden
    Uitdroging

    terug


    AMYL

    Amylase

    Normaalwaarden
    300-1500 U/l

    Lage waarden
    Alvleesklierverschrompeling

    Hoge waarden
    Alvleesklierontsteking

    terug


    CHOL

    Cholesterol

    Normaalwaarden
    2.8-8.3 mmol/l

    Lage waarden
    Geen betekenis

    Hoge waarden
    Te weinig schildklierhormoon
    Vette maaltijd

    terug


    GLOB

    Globuline

    Normaalwaarden
    25-45 g/l

    Lage waarden
    Vaak onduidelijk

    Hoge waarden
    Chronische ontstekingen

    terug






    Hormonen



    Hormoon

    Waarde

    Gemaakt in

    Betekenis

    cortisol

    25-125 nmol/l

    Bijnier

    Te hoog: ziekte van Cushing
    Te laag: ziekte v. Addison (bijnier werkt niet of cortisonen gebruik)

    oestrogeen

    <15 nmol/l

    Testikel en eierstok

    Te hoog: bij bepaalde testikeltumoren, cysten op de eierstok

    progesteron

    0-40 mmol/l

    Eierstok

    Bij dektijdstip-bepaling bij de teef

    T4 thyroxine

    19-58 nmol/l

    Schildklier

    Te hoog: te snelwerkende schildklier
    Te laag: te traag werkende schildklier

    testosteron

    1-20 nmol/l

    Testikel

    Wordt vooral gebruikt om te kijken of er nog testikelweefsel is blijven zitten na castratie of slechts één afgedaalde testikel

    TSH

    0-0.6 umol

    Hypofyse

    Hoog: schildklier werkt niet goed (als oorzaak laag T4)
    Laag: geen betekenis of mogelijk probleem in hypofyse

    terug


    Totaal aantal witte bloedcellen
    Uitleg
    Het totaal aantal witte bloedcellen is een maat voor de status van het afweerapparaat. Het is dus het aantal witte bloedcellen van alle typen witte bloedcellen bij elkaar opgeteld in een bepaald volume bloed. De witte bloedcellen zijn afhankelijk van de immuun status van het dier. Witte bloedcellen kunnen zich op meerdere plaatsen van het lichaam bevinden:  In het beenmerg waar de witte bloedcellen worden aangemaakt, vrij in het perifere bloed, gekleefd aan de bloedvatwand en in de weefsels. De witte bloedcellen die wij meten zijn de witte bloedcellen die vrij in het perifere bloed circuleren. Hoeveel cellen daar gemeten worden hangt dus af van de aanmaak in het beenmerg en de vraag van de weefsels.
    Een toename van het totaal aantal witte bloedcellen heet leucocytose en wordt meestal  veroorzaakt door een toename van de zogenaamde neutrofiele granulocyten. In dat geval wordt ook de term neutrofilie gebruikt. Toename van de andere typen witte bloedcellen hebben in het algemeen (uitzonderingen zoals vormen van leukemie daargelaten) geen grote invloed op het totaal aantal witte bloedcellen.
    Een afname van het totaal aantal witte bloedcellen heet leucopenie. We spreken van een neutropenie als het om een vermindering van het aantal neutrofielen gaat. Afname van de andere typen witte bloedcellen hebben in het algemeen geen grote invloed op het totaal aantal witte bloedcellen. Een leukopenie kan ontstaan wanneer de vraag van lichaam de aanmaak in het beenmerg overstijgt. Denk hierbij aan heftige infecties zoals een baarmoeder ontsteking of septische processen. Het kan ook betekenen dat het beenmerg slecht functioneert en weinig tot geen nieuwe witte bloedcellen aanmaakt. Als de hoeveelheid witte bloedcellen te laag wordt kan het dier gevoelig worden voor infecties en is het gebruik van een breedspectrum antibioticum geïndiceerd.

    Lage waarden

    • Virusinfecties (Parvovirus, HCC (=virale hepatitis bij de hond))
    • Overweldigende bacteriële infecties (sepsis)
    • Chronische parasitaire infecties
    • Medicijnen of toxische stoffen (phenobarbital,oestrogenen, griseofulvine, bepaalde antibiotica zoals die uit de groep van de cephalosporinen en trimethoprim-sulfa)
    • Straling
    • Beenmergdepressie (=onderdrukking van de beenmergfunctie) ten gevolge van hormonen, beenmergkanker, toxinen, medicijnen
    • Anafylactische shock (ernstige overgevoeligheidsreactie)

    Hoge waarden

    • Opwinding, stress, inspanning (de cellen die aan de bloedvatwanden gekleefd zitten komen dan vrij in het bloed)
    • Infecties met bacteriën, bepaalde virussen, schimmels, protozoa of parasieten
    • Immuun-gemedieerde aandoeningen (Bloedafbraak)
    • Ernstig fysiek letsel (brandwonden, trauma, chirurgie, bevriezingen)
    • Tumoren (carcinomen, rectumpoliepen, sarcomen)
    • Vergiftigingen (bv. uraemie)
    • Corticosteroiden

    Staafkernigen en Segmentkernige neutrofielen
    We hebben gezien in bovenstaand diagram dat neutrofiele granulocyten nog onderscheiden kunnen worden in staafkernigen en segmentkernigen. Staafkernige neutrofielen zijn jonge, nog onrijpe neutrofielen. Een verhoging van deze cellen in het bloed wijst dus op een acute ontstekingsreactie, waarbij het lichaam acuut vraagt om grote aantallen witte bloedcellen. Bij een chronische ontstekingsreactie zien we meer segmentkernige neutrofielen. Bij een verhoging van zowel de staafkernige neutrofielen als de segmentkernigen neutrofielen spreken we van een actieve chronische ontsteking. Zeer ongunstig is het als er meer staafkernige neutrofielen dan segmentkernige neutrofielen in het bloed gevonden worden, terwijl het totaal aantal witte bloedcellen normaal of zelfs te laag is. Dit is namelijk een teken dat het lichaam de vraag naar witte bloedcellen eigenlijk niet aan kan. We zien dit bijvoorbeeld bij ernstige gegeneraliseerde infecties met sepsis (=alle organen en ook het bloed zijn geïnfecteerd met de ziekteverwekker).

    Lymfocyten

    Uitleg Lymfocyten zijn witte bloedcellen die een belangrijke rol spelen in de doelgerichte, specifieke afweer. Ze zorgen voor de aanmaak van (specifieke) antilichamen tegen aanvallers als virussen, bacteriën etc., maar ook voor (specifieke) afweer met behulp van afweercellen. Het zijn de enige type witte bloedcellen die kunnen recirculeren. Dat wil zeggen dat ze vanuit het weefsel via het lymfvatstelsel weer worden opgenomen in het bloed. Ze spelen ook een rol in het `geheugen' van het immuunsysteem. Een toename van deze cellen in het bloed wijst in het algemeen op een langdurige prikkeling van het immuunsysteem zoals bijvoorbeeld bij infecties met bloedparasieten, maar ook bij andere chronische infecties. Een verhoging van het aantal lymfocyten wordt `lymfocytose' genoemd, een verlaging van het aantal lymfocyten wordt `lymfopenie' genoemd.

    Lage waarden

    • Corticosteroïden (toegediend of ziekte van Cushing)
    • Virusinfecties (Hondenziekte, Parvo)
    • Ophoping van lymfevocht in de borstholte
    • Afwijkingen van de lymfevaten

    Hoge waarden

    • Pups jonger dan 2 maanden (piek op leeftijd van 6 weken)
    • Chronische infectie
    • Na vaccinatie
    • Angst, opwinding
    • Ziekte van Addison
    • Vormen van leukemie, maligne lymfoom

    Lymfoblasten
    Het voorkomen van grote hoeveelheden jonge lymfocyten, deze cellen worden `lymfoblasten' genoemd, is een sterke aanwijzing voor leukemie of maligne lymfoom (kwaadaardige vormen van bloedcelkanker).

    Eosinofiele granulocyten

    Uitleg
    Eosinofiele granulocyten hebben een belangrijke functie bij het bestrijden van grotere parasitaire organismen. Deze witte bloedcellen produceren stoffen die schade kunnen toebrengen aan aanvallers, maar ook de eigen weefsels kunnen hiervan schade ondervinden. We zien dat bijvoorbeeld bij voorste luchtweginfecties, vooral die waarbij een allergie een rol speelt en bij allergische ontstekingen van de huid (vlooienallergie).

    Lage waarden

    • Stress (opwinding, angst, pijn)
    • Corticosteroiden (toegediend of ziekte van Cushing)
    • Acute infecties

    Hoge waarden

    • Parasitaire infecties (wormen, teken, vlooien)
    • Allergieën, vooral vlooienallergie
    • Overgevoeligheidsreacties (bv. asthma)
    • Weefselschade bij allergische reacties
    • Loopsheid
    • Voorste luchtweginfecties
    • Ziekte van Addison
    • Hypereosinofiel syndroom (Duitse herder, Rottweiler)

    Basofiele granulocyten

    Uitleg

    Basofiele granulocyten komen normaliter niet of nauwelijks voor in het bloed van honden. Als er verhoogde aantallen gevonden worden gaat dat meestal samen met verhoogde aantallen eosinofiele granulocyten. Een verhoging van het aantal basofiele granulocyten wordt basofilie genoemd. Er wordt gesproken van basofilie als het aantal groter is dan nul. Te lage waarden (basopenie) bestaan dus niet.

    Hoge waarden

    • Parasitaire infecties (hartworm!)
    • Overgevoeligheidsreacties
    • Te traag werkende schildklier
    • Jonge Basenji's (2-4 maanden)
    • Teveel vetten in het bloed
    • Mastceltumoren
    • Vorm van leukaemie

    Mastcellen.
    Het kan voorkomen dat er in het bloed zogenaamde `mastcellen' worden gevonden. Deze cellen zijn verwant aan basofiele granulocyten (maar er niet gelijk aan!) en het voorkomen ervan in het bloed kan duiden op acute ontstekingen van darm of huid, maar ook op een zogenaamde mastceltumor. Een mastceltumor is een kwaadaardige tumor die voornamelijk voorkomt in de huid, de darm en de milt.



    Monocyten

    Uitleg
    Monocyten worden vooral geassocieerd met opruimreacties. Als monocyten uit de bloedbaan treden en de weefsels in gaan, veranderen ze in zogenaamde `macrofagen'. Macrofagen zijn cellen die zich om ziekteverwekkers als bacteriën, virussen e.d. heen kunnen stulpen en ze daarna verteren. Ze kunnen dit zelfs als de ziekteverwekkers zich verschuilen in de cellen van de patiënt. Ze eten de aanvallers dus letterlijk op (als een soort Packman-cel). Op dezelfde wijze kunnen deze cellen ook dode cellen, beschadigde cellen en vreemd materiaal opruimen. Normaliter komen monocyten in slechts lage aantallen voor in het bloed van honden, daarom komen te lage waarden eigenlijk niet voor.

    Hoge waarden

    • Acute of chronische (woekerende) ontstekingen zoalsbij intra-cellulaire bacteriën, protozoa, FIP, vreemde voorwerpen, schimmelinfecties, etc.
    • Ernstige pusvormende ontstekingen zoals pyometra (chronische baarmoederontsteking)
    • Immuungemedieerde aandoeningen
    • Aandoeningen waarbij weefselverval optreedt (grote tumoren)
    • Ernstige weefselschade (ernstig trauma, rughernia, botbreuken)
    • Herstel na neutropenie (bv. na Parvo)
    • Bloedafbraak (haemolyse)
    • Corticosteroiden (toegediend, bij stress of ziekte van Cushing)
    • Immuunstoornissen (bv. vormen van gewrichtsontsteking)
    • Oude honden
    • Vorm van leukemie

    RODE BLOEDBEELD

    Rode bloedcellen (=erythrocyten) zijn van levensbelang. Ze vervoeren namelijk zuurstof naar de weefsels. Een tekort aan rode bloedcellen heet bloedarmoede of `anemie'. Er zijn ook ziektes waarbij er juist een teveel aan rode bloedcellen wordt gevonden. Dit heet polycytemie. Deze aandoening komt zeer zelden voor en we zullen er dan ook verder niet op ingaan.

    Aantal rode bloedcellen
    Er kunnen verschillende waardes bepaald worden om een idee te krijgen van de hoeveelheid rode bloedcellen. Er kan gekeken worden naar de Hematocriet, het Hemoglobinegehalte en het aantal rode bloedcellen per volume-eenheid bloed.

    In onze kliniek wordt de Hematocriet waarde (afkorting: Ht) bepaald. Dit is de hoeveelheid rode bloedcellen uitgedrukt als percentage van het totale volume aan bloed. Normaalwaarden voor de hond zijn 42 - 57%. Het is belangrijk om ons te realiseren dat het om een percentage gaat! Dit betekent namelijk dat de hoeveelheid plasma (weefselvocht) ook van invloed is op de Ht-waarde. Een dier dat ernstig is uitgedroogd doordat het bijvoorbeeld braakt en/of diarree heeft, zal minder plasma (vocht) in de bloedbaan hebben circuleren. De totale hoeveelheid rode bloedcellen blijft hierbij gelijk, maar bevindt zich in een kleiner circulerend volume. De hematocriet, het percentage rode bloedcellen is bij deze uitgedroogde patiënt verhoogd. Wanneer wij deze patiënt aan het infuus leggen, wordt de plasma weer opgevuld en zakt de hematocriet weer.

    Dit geeft weer eens aan dat er altijd een goed klinisch onderzoek nodig is om bloeduitslagen op de juiste manier te interpreteren!

    Een tekort aan rode bloedcellen kan wijzen op:

    • Verminderde aanmaak van rode bloedcellen
    • Verhoogde afbraak van rode bloedcellen (=hemolyse)
    • Verlies in de vorm van een (inwendige of uitwendige) bloeding.

    Reticulocyten
    Bij een uitgebreid onderzoek van het rode bloedbeeld wordt niet alleen gekeken naar het aantal rode bloedcellen, maar ook naar de grootte van de cellen, het ijzergehalte en de aanwezigheid van kernmateriaal (RNA). Normaal gesproken zijn uitgerijpte volwassen rode bloedcellen kernloos. Jonge rode bloedcellen bevatten nog wel resten van kernmateriaal. Dit kernmateriaal kan zichtbaar worden gemaakt door middel van een specifieke kleuring. De hoeveelheid jonge cellen is een maat voor de bloedaanmaak. Bij een bloedarmoede dient dan ook altijd gekeken te worden hoeveel jonge rode bloedcellen, ook wel `reticulocyten' genoemd, er aanwezig zijn. Voldoende aantallen reticulocyten duiden op een actief beenmerg. Het lichaam is dan bezig de bloedarmoede op te heffen. We noemen dit ook wel een regeneratieve anaemie. Bij welke aantallen reticulocyten we mogen spreken van een regeneratieve anaemie hangt af van de ernst van de anaemie.

    Overige parameters van het rode bloedbeeld
    Er kunnen ook nog jongere rode bloedcellen worden aangetroffen in het perifere bloed: deze cellen zijn groter naarmate ze jonger zijn en ze bevatten minder hemoglobine. Bij het bekijken van een bloeduitstrijkje wordt daar ook op gelet en de laborant vermeld deze bevindingen. Het voorkomen van grotere en blekere (minder hemoglobine) rode bloedcellen wordt aangeduid met de termen `anisocytose' (=ongelijke cellen) en `polychromasie' (=veelkleurigheid). De gemiddelde celgrootte en het gemiddelde hemoglobine-gehalte kan ook worden gemeten. Hiervoor zijn de volgende termen in gebruik: MCV (= mean cell volume = gemiddelde celgrootte), MCH ( = mean cell hemoglobin = gemiddelde hoeveelheid hemoglobine per cel) en MCHC  ( = mean cell hemoglobin concentration = gemiddelde concentratie hemoglobine per cel).

    Afwijkende rode bloedcellen
    Een ervaren laborant kan tevens waarnemen of er afwijkende rode bloedcellen in een bloeduitstrijkje zitten. Er zijn een aantal specifieke morfologische afwijken die als aanwijzing kunnen dienen voor bepaalde aandoeningen. Zo zien we bijvoorbeeld bij een ernstige immuungemedieerde bloedafbraak zogenaamde `sferocyten'. Dit zijn hele bolvormige rode bloedcellen, terwijl de normale rode bloedcel min of meer schotelvormig is.

    Bloedplaatjes of thrombocyten
    Het aantal bloedplaatjes of thromobocyten is een belangrijke maat voor de stolling. De normaalwaarden zijn bij de hond 200 - 500 (x 10 9)/l.

     

    Een tekort aan bloedplaatjes heet `thrombopenie' en kan wijzen op:

    • Verminderde aanmaak van bloedplaatjes in het beenmerg
      • Geneesmiddelen, oestrogenen,
      • Infecties
      • Stofwisselingsstoornissen
      • Tumoren in het beenmerg
    • Versnelde afbraak of verhoogde opslag in de milt
    • Verhoogd verbruik
      • Heftige immuungemedieerde reacties
      • Overgevoeligheid voor medicijnen
      • DIS (=diffuse intravasale stolling, een aandoening waarbij het gehele stollingsproces uit de pas loopt ten gevolge van ernstige ziekten of shock).

    De betekenis van een verhoging van het aantal bloedplaatjes (thrombocytose) is niet eenduidig te geven, maar we zien het bijvoorbeeld na operaties, na het verwijderen van de milt, na trauma, bij stress en opwinding, maar ook tijdens de dracht. In uitzonderlijke gevallen kan het een aanwijzing zijn voor kwaadaardige (beenmerg)tumoren. Bij stolling van het bloed door fouten in de bloedafname of het verwerken van het bloedmonster zijn de uitslagen zeer onbetrouwbaar!


    Humane apparaten zijn helemaal niet geschikt voor onderzoeken van hondenbloed, omdat de witte bloedcellen van mensen enerzijds en honden anderzijds sterk verschillen qua uiterlijk.

    Wat betekent het nu als het toaal aantal witte bloedcellen toegenomen is, of juist afgenomen en wat is de betekenis van een toename of afname van de verschillende typen witte bloedcellen? Onderstaand een overzicht.

    Totaal aantal witte bloedcellen

    Uitleg
    Het totaal aantal witte bloedcellen is een maat voor de ‘status’ van het afweerapparaat. Het is dus het aantal witte bloedcellen van alle typen witte bloedcellen bij elkaar opgeteld in een bepaald volume bloed. De witte bloedcellen zijn afhankelijk van de immuunstatus van het dier in meer of mindere aantallen aanwezig op verschillende plaatsen in het lichaam: in het beenmerg waar de witte bloedcellen worden aangemaakt, vrij in het perifere bloed, gekleefd aan de bloedvatwand, in de weefsels. De witte bloedcellen die wij meten zijn de witte bloedcellen die vrij in het perifere bloed circuleren. Hoeveel cellen daar gemeten worden hangt dus af van de aanmaak en de vraag in de weefsels.
    Een toename van het totaal aantal witte bloedcellen heet ‘leucocytose’ en wordt voor het grootste deel veroorzaakt door een toename van de zogenaamde neutrofiele granulocyten (en lymfocyten). Daarom wordt ook wel de term ‘neutrofilie’ gebruikt. Toename van de andere typen witte bloedcellen hebben in het algemeen (uitzonderingen zoals vormen van leukemie daargelaten) geen grote invloed op het totaal aantal witte bloedcellen.
    Een afname van het totaal aantal witte bloedcellen heet ‘leucopenie’ of ‘neutropenie’; een leucopenie wordt veroorzaakt door een afname van de neutrofiele granulocyten. Afname van de andere typen witte bloedcellen hebben in het algemeen geen grote invloed op het totaal aantal witte bloedcellen. Leucopenie is een teken dat het immuunsysteem onvoldoende functioneert en daarom zal vrijwel altijd antibiotica worden voorgeschreven in deze situatie (onafhankelijk van de directe oorzaak voor het tekort aan witte bloedcellen).

    Normaalwaarden
    Hond: 6.000 - 14.000 (x 10 6)/liter

    Lage waarden

    • Virusinfecties (Parvovirus, HCC (=virale hepatitis bij de hond))
    • Overweldigende bacteriële infecties (sepsis)
    • Chronische parasitaire infecties
    • Medicijnen of toxische stoffen (phenobarbital,oestrogenen, griseofulvine, bepaalde antibiotica zoals die uit de groep van de cephalosporinen en trimethoprim-sulfa)
    • Straling
    • Beenmergdepressie (=onderdrukking van de beenmergfunctie) ten gevolge van hormonen, beenmergkanker, toxinen, medicijnen
    • Anafylactische shock (ernstige overgevoeligheidsreactie)

    Hoge waarden

    • Opwinding, stress, inspanning (de cellen die aan de bloedvatwanden gekleefd zitten komen dan vrij in het bloed)
    • Infecties met bacteriën, bepaalde virussen, schimmels, protozoa of parasieten
    • Ernstig fysiek letsel (brandwonden, trauma, chirurgie, bevriezingen)
    • Tumoren (carcinomen, rectumpoliepen, sarcomen)
    • Vergiftigingen (bv. uraemie)
    • Corticosteroïden
    • Bloedafbraak (=hemolyse)

    N.B.
    We hebben gezien in bovenstaand diagram dat neutrofiele granulocyten nog onderscheiden kunnen worden in staafkernigen en segmentkernigen. Staafkernige neutrofielen zijn jonge, nog onrijpe neutrofielen. Een verhoging van deze cellen in het bloed wijst dus op een acute ontstekingsreactie, waarbij het lichaam acuut vraagt om grote aantallen witte bloedcellen. Bij een chronische ontstekingsreactie zien we meer segmentkernige neutrofielen. Bij een verhoging van zowel de staafkernige neutrofielen als de segmentkernigen neutrofielen spreken we van een actieve chronische ontsteking. Zeer ongunstig is het als er meer staafkernige neutrofielen dan segmentkernige neutrofielen in het bloed gevonden worden, terwijl het totaal aantal witte bloedcellen normaal of zelfs te laag is. Dit is namelijk een teken dat het lichaam de vraag naar witte bloedcellen eigenlijk niet aan kan. We zien dit bijvoorbeeld bij ernstige gegeneraliseerde infecties met sepsis (=alle organen en ook het bloed zijn geïnfecteerd met de ziekteverwekker).

    Lymfocyten

    Uitleg
    Lymfocyten zijn witte bloedcellen die een belangrijke rol spelen in de doelgerichte, specifieke afweer. Ze zorgen voor de aanmaak van (specifieke) antilichamen tegen aanvallers als virussen, bacteriën etc., maar ook voor (specifieke) afweer met behulp van afweercellen. Het zijn de enige type witte bloedcellen die kunnen recirculeren. Dat wil zeggen dat ze vanuit het weefsel via het lymfvatstelsel weer worden opgenomen in het bloed. Ze spelen ook een rol in het `geheugen' van het immuunsysteem. Een toename van deze cellen in het bloed wijst in het algemeen op een langdurige prikkeling van het immuunsysteem zoals bijvoorbeeld bij infecties met bloedparasieten, maar ook bij andere chronische infecties. Een verhoging van het aantal lymfocyten wordt `lymfocytose' genoemd, een verlaging van het aantal lymfocyten wordt `lymfopenie' genoemd.

    Normaalwaarden
    Hond: 1 - 4.8 (x 10 9)/l

    Lage waarden

    • Corticosteroïden (toegediend of ziekte van Cushing)
    • Virusinfecties (Hondenziekte, HCC, Parvo)
    • Ophoping van lymfevocht in de borstholte
    • Afwijkingen van de lymfvaten

    Hoge waarden

    • Pups jonger dan 2 maanden (piek op leeftijd van 6 weken)
    • Langdurige stimulatie van het immuunsysteem
    • Na vaccinatie
    • Angst, opwinding, stress
    • Ziekte van Addison
    • Vormen van leukemie, maligne lymfoom

    N.B.
    Het voorkomen van grote hoeveelheden jonge lymfocyten, deze cellen worden `lymfoblasten' genoemd, is een sterke aanwijzing voor leukemie of maligne lymfoom (kwaadaardige vormen van bloedcelkanker).

    Eosinofiele granulocyten

    Uitleg
    Eosinofiele granulocyten hebben een belangrijke functie bij het bestrijden van grotere parasitaire organismen. Deze witte bloedcellen produceren stoffen die schade kunnen toebrengen aan aanvallers, maar ook de eigen weefsels kunnen hiervan schade ondervinden. We zien dat bijvoorbeeld bij voorste luchtweginfecties, vooral die waarbij een allergie een rol speelt en bij allergische ontstekingen van de huid (vlooienallergie).

    Normaalwaarden
    Hond: 0.1 - 1.25 (x 10 9)/l

    Lage waarden

    • Stress (opwinding, angst, pijn)
    • Corticosteroïden (toegediend of ziekte van Cushing)

    Hoge waarden

    • Parasitaire infecties (wormen, teken, vlooien)
    • Allergieën, vooral vlooienallergie
    • Overgevoeligheidsreacties (bv. asthma)
    • Weefselschade bij allergische reacties
    • Loopsheid
    • Voorste luchtweginfecties
    • Ziekte van Addison
    • Hypereosinofiel syndroom (Duitse herder, Rottweiler)

    Basofiele granulocyten

    Uitleg Basofiele granulocyten komen normaliter niet of nauwelijks voor in het bloed van honden. Als er verhoogde aantallen gevonden worden gaat dat meestal samen met verhoogde aantallen eosinofiele granulocyten. Een verhoging van het aantal basofiele granulocyten wordt basofilie genoemd. Er wordt gesproken van basofilie als het aantal groter is dan nul. Te lage waarden (basopenie) bestaan dus niet.

    Normaalwaarden
    Hond: 0

    Hoge waarden

    • Parasitaire infecties (hartworm)
    • Overgevoeligheidsreacties
    • Te traag werkende schildklier
    • Jonge Basenji's (2-4 maanden)
    • Teveel vetten in het bloed
    • Mastceltumoren
    • Vorm van leukaemie
    N.B.
    Het kan voorkomen dat er in het bloed zogenaamde `mastcellen' worden gevonden. Deze cellen zijn verwant aan basofiele granulocyten (maar er niet gelijk aan!) en het voorkomen ervan in het bloed kan duiden op acute ontstekingen van darm of huid, maar ook op een zogenaamde mastceltumor. Een mastceltumor is een kwaadaardige tumor die voornamelijk voorkomt in de huid, de darm en de milt.

    Monocyten

    Uitleg
    Monocyten worden vooral geassocieerd met opruimreacties. Als monocyten uit de bloedbaan treden en de weefsels in gaan, veranderen ze in zogenaamde `macrofagen'. Macrofagen zijn cellen die zich om ziekteverwekkers als bacteriën, virussen e.d. heen kunnen stulpen en ze daarna verteren. Ze kunnen dit zelfs als de ziekteverwekkers zich verschuilen in de cellen van de patiënt. Ze eten de aanvallers dus letterlijk op (als een soort Packman-cel). Op dezelfde wijze kunnen deze cellen ook dode cellen, beschadigde cellen en vreemd materiaal opruimen. Normaliter komen monocyten in slechts lage aantallen voor in het bloed van honden, daarom komen te lage waarden eigenlijk niet voor.

    Normaalwaarden
    Hond: 0.15 - 1.35 (x 10 9)/l

    Hoge waarden

    • Acute of chronische (woekerende) ontstekingen zoalsbij intra-cellulaire bacterien, protozoa, vreemde voorwerpen, schimmelinfecties, etc.
    • Ernstige pusvormende ontstekingen zoals pyometra (chronische baarmoederontsteking)
    • Ernstige weefselschade (ernstig trauma, rughernia, botbreuken)
    • Herstel na neutropenie (bv. na Parvo)
    • Bloedafbraak (haemolyse)
    • Corticosteroïden (toegediend of ziekte van Cushing)
    • Immuunstoornissen (bv. vormen van gewrichtsontsteking)
    • Oude honden
    • Vorm van leukemie
    SEROLOGIE
    De term serologie is nogal verwarrend; wat we eigenlijk in dit artikel bedoelen met serologische testen is het aantonen van specifieke antilichamen tegen bepaalde infectieuze agentia. Wanneer het lichaam in aanraking komt met lichaamsvreemd materiaal gaat het over tot het aanmaken van antilichamen hiertegen. Deze antilichamen kunnen in het serum worden aangetoond en vertellen ons dat het lichaam in contact is geweest met een virus (bv. Herpesvirus) of bacteriën (bv. Borrelia) of parasieten (bv. Leishmania). Meestal worden deze testen gedaan in serum (= bloed zonder de cellen). Soms wordt de term serologie ook gebruikt voor testen waarin geen antilichamen maar het infectieuze agens (antigeen) zelf wordt aangetoond.

    INTERPRETATIE VAN EEN SEROLOGISCHE TEST
    Het aantonen van antilichamen tegen bijvoorbeeld een virus bij een dier betekent dat dit dier ooit met dit virus in aanraking is geweest en dat het immuunsysteem hierop gereageerd heeft door het maken van antilichamen. Niet meer en niet minder dan dat. 'Ooit'' kan dus betekenen enkele weken, maar ook al jaren geleden! Vergelijk het maar met een voetafdruk in het zand. Het bewijst dat er iemand heeft gelopen en aan de vorm van de voetafdruk kunnen we ook nog wel zeggen hoe diegene er ongeveer uitziet, maar wanneer dat precies is geweest en de precieze identiteit vaststellen is een stuk moeilijker! We mogen niet vergeten dat een dier niet alleen antilichamen maakt na een natuurlijke infectie, maar ook na vaccinaties. Dat is althans wel het doel van vaccineren.

    Bij pups moeten we verder nog rekening houden met het feit dat deze dieren antilichamen van het moederdier hebben gekregen. Bij deze jonge dieren kunnen we dus antilichamen aantonen tegen bepaalde infecties zonder dat ze er zelf ooit mee in aanraking zijn geweest.

    Er zit ook nog een klein addertje onder het gras bij de interpretatie van antilichaam testen wat betreft de zogenaamde kruisreacties. In die gevallen kunnen antilichamen die gevormd worden na contact met een specifiek infectieus agens (=bacterie/virus/parasiet) niet worden onderscheiden van een mutant van dit agens of een agens dat er zeer sterk op lijkt. Dit probleem speelt bijvoorbeeld bij de diagnostiek van Sarcoptes infecties (schurft) bij de hond.

    RECENTE INFECTIE VERSUS OUDERE INFECTIE
    Het maken van antilichamen is een reactie van het lichaam op een infectie en we zullen dus ook altijd pas een tijdje na een infectie antilichamen in het bloed kunnen aantreffen. Hiermee moeten we rekening houden bij de interpretatie van iedere antilichaamtest! Gelukkig kunnen we wel verschil maken tussen een recente infectie en een oudere (of reeds doorgemaakte) infectie. Er kan namelijk onderscheid gemaakt worden tussen de antilichamen die al vanaf een week na infectie in het bloed worden gevonden en de antilichamen die pas na 2-3 weken in het bloed kunnen worden aangetroffen. De 'snelle'' antilichamen worden aangeduid met IgM en de 'langzame'' antilichamen met IgG (Ig is een afkorting van immuunglobulinen, dat is een ander woord voor antilichamen). Op het moment dat de IgG-antilichamen stijgen in het bloed gaat de hoeveelheid IgM al weer afnemen.

    ANTILICHAAM TITER
    Bij uitslagen van kwantitatieve antilichaamonderzoeken wordt meestal gesproken van een 'titer''. Er staat dan bijvoorbeeld dat de titer 1:400 is. Dit betekent dat bij een verdunning van het serum van 1:400 nog steeds antilichamen aangetoond kunnen worden. Hoe meer antilichamen er zijn, hoe groter het getal achter het deelteken dus.

    ONDERZOEKEN
    In onderstaand overzicht worden de belangrijkste infectie ziekten waarvoor getest kan worden besproken, waarbij telkens aangegeven wordt of het zinvol zou kunnen zijn om een antilichaam onderzoek uit te voeren bij patiënten die symptomen van de desbetreffende infectieziekte vertonen. In sommige gevallen is het zinvoller om het infectieuze agens zelf (virus, bacterie, parasiet) aan te tonen. Dit kan soms door middel van microscopisch onderzoek van (rode of witte) bloedcellen na een speciale kleuring, of met een test waarbij via een enzymreactie antilichamen die passen op het infectieuze agens zichtbaar gemaakt worden (ELISA). Soms is er een zogenaamde PCR test nodig. Dit is een test waarbij het genetisch materiaal (DNA/RNA) van het infectieuze agens wordt aangetoond.

    BABESIA INFECTIE
    Babesia is een eencellige parasiet, die in de rode bloedcellen zit. De parasiet wordt overgedragen via een tekenbeet. Om een acute Babesia infectie aan te tonen is een onderzoek van een gekleurd bloeduitstrijkje de meest aangewezen methode. Om een chronische latente infectie aan te tonen kan het eventueel wel zinvol zijn om een een antilichaamonderzoek te doen.

    BORRELIA INFECTIE (ZIEKTE VAN LYME)
    Borreliose oftewel ziekte van Lyme is een bacteriële ziekte die overbracht wordt door teken. Er is nog steeds discussie over de betekenis van een positieve antilichaam titer bij huisdieren. Toch denken wij dat als er symptomen zijn, die zouden kunnen passen bij Lyme en andere mogelijke oorzaken zijn uitgesloten er voldoende reden is om voor deze ziekte te gaan behandelen bij een verhoogde antilichaam titer. Het aantonen van IgM is ongeveer 14 dagen na infectie mogelijk, het aantonen van IgG is pas 4-6 weken na infectie mogelijk. Vaak gebruiken we een combinatie van testen om een vermoeden op de ziekte van Lyme te bevestigen.

    BRUCELLA INFECTIE
    Brucella canis is een bacterie die voortplantingsproblemen bij honden kan veroorzaken. Hierbij moeten we vooral denken aan abortus in de laatste 3 weken van de dracht, maar ook aan ontstekingen van de testikels bij reuen en steriliteit bij reuen. Vooral in verband met het feit dat er honden zijn die klinisch geen symptomen vertonen (bij deze honden vindt er ook geen vermenigvuldiging van de bacterie plaats; we noemen dit een latente infectie), maar die de bacterie wel kunnen overdragen naar andere honden kan het zinvol zijn om een antilichaam titer te bepalen. Het aantonen van antilichamen is mogelijk vanaf 14-21 dagen na infectie.

    EHRLICHIA INFECTIE
    Ehrlichia canis is een eencellige parasiet, die overgebracht wordt door teken. Indien symptomen worden gezien die bij een Ehrlichia canis infectie passen en de hond is in een gebied geweest waar deze ziekte voorkomt, dan kan het zinvol zijn om antilichamen te meten. Een acute Ehrlichia infectie zullen we niet opsporen door middel van een antilichaam test, want pas 10-14 dagen na infectie zijn er antilichamen meetbaar in het bloed. Voor het diagnosticeren van een acute Ehrlichia canis infectie kan beter gezocht worden naar de parasiet zelf door middel van microscopisch onderzoek van een gekleurd bloeduitstrijkje of een PCR test.

    HARTWORM INFECTIE
    Heartworm infecties kunnen worden aangetoond met behulp van een specifieke test die de wormen zelf (althans de larven oftewel microfilaria) aantoont. Deze testen kunnen echter geen acute infectie aantonen; pas enkele maanden na infectie worden deze larven in het bloed gevonden. In sommige gevallen (kat!) zijn er te weinig volwassen vrouwelijke wormen en is het aantal microfilaria in het bloed te laag, waardoor bovengenoemde test onbetrouwbaar wordt. Dan kan het zinvol zijn om een antilichaamtest te doen.

    HERPESVIRUS INFECTIE
    Het Herpesvirus is vooral gevaarlijk voor jonge (pasgeboren) pups. Oudere dieren zijn meestal symptoomloze dragers. Voor fokdieren kan het dus van belang zijn om te weten of er sprake is van een (subklinisch) dragerschap. Dit kan het beste onderzocht worden door middel van een antilichaam test. Voor het aantonen van een acute infectie bij pups kan beter gekozen worden voor een PCR test (organen).

    LEISHMANIA INFECTIE
    Een Leishmania infectie kan worden aangetoond door middel van een antilichaam test vanaf 14 dagen na infectie. Voor het aantonen van de parasiet zelf moet een microscopisch onderzoek van een punctie uit lymfeknopen of beenmerg of een afdrukpreparaat van een huidlaesie worden uitgevoerd. Het niet aantonen van de parasiet zelf, sluit een infectie echter niet met 100% zekerheid uit.

    LEPTOSPIROSE INFECTIE

     
    Een Leptospirose infectie kan worden aangetoond door het aantonen van de bacterie in de urine (met behulp van specifieke testen). De uitscheiding van deze bacterie begint ongeveer 7 dagen na de infectie en kan zeer lang (maanden tot jaren) aanhouden. Er zijn ook antilichaamtesten mogelijk, maar het is niet altijd mogelijk op deze manier de verschillende serotypen (=ondersoorten) van de bacterie te onderscheiden en onderscheid met antilichaam titers ten gevolge van vaccinatie is ook niet 100% mogelijk. Het aantonen van een zeer hoge antilichaam titer bij een hond met klinische symptomen van Leptospirose zegt natuurlijk wel degelijk iets.

    PARVOVIRUS INFECTIE
    Een Parvovirus infectie kan het gemakkelijkst aangetoond worden door middel van een ELISA test op de ontlasting. Deze test heeft dus eigenlijk niet zoveel met bloedonderzoeken te maken. Het is een snel en betrouwbaar testje dat door de dierenarts zelf gedaan kan worden, zodat geen kostbare tijd verloren gaat voor de meestal doodzieke honden of katten.

    SARCOPTES INFECTIE
    De enige manier om een Sarcoptes infectie (=schurft) bij honden te bewijzen, is door het aantonen van een mijt in een serie van 10-20 huidafkrabsels. Dit lukt echter lang niet altijd. Een antilichaam test kan dan, indien het klinisch beeld al sterk doet vermoeden dat er sprake is van schurft, een extra aanwijzing vormen in de diagnostiek. We moeten er wel rekening mee houden dat er een zogenaamde kruisreactie is met antilichamen tegen huisstofmijten. Dat maakt de interpretatie lastig, want honden met een huisstofmijtallergie kunnen een beeld vertonen dat heel veel lijkt op het beeld van schurft. Een positieve titer is dus niet bewijzend, het ondersteunt in sommige gevallen slechts een waarschijnlijkheidsdiagnose.

    SLOTOPMERKING
    Een infectie met een virus, bacterie of parasiet bewijzen is met de moderne technieken goed te doen. Het bewijs leveren dat juist dat agens de veroorzaker is van het ziek zijn van een patiënt kan soms wat lastiger zijn. We moeten dan ook altijd kritisch en met verstand naar uitslagen van laboratoriumonderzoek blijven kijken en de uitslagen altijd bezien in combinatie met onze andere gegevens (anamnese, klinisch onderzoek, reactie op medicatie, etc.).





    Disclaimer:
    De auteurs kunnen generlei aansprakelijkheid aanvaarden voor het gebruik van dit product. Ondanks de grote zorgvuldigheid betracht bij het samenstellen van deze informatie, kunnen de auteurs generlei aansprakelijkheidaanvaarden voor eventuele zetfouten en andere onjuistheden.

    Copyright bij WHG Dierenartsen.